
Het is warm buiten. En daardoor ook wel binnen. Al hebben wij niet te klagen want de thermometer op de benedenverdieping van ons huis geeft 24,6 graden aan, terwijl het buiten 38 graden is. Het grootste gedeelte van ons huis (het is een kop-staart boerderij) ligt aan de noordzijde, dat is gunstig. Aan de voorkant kunnen wij de luiken dichtdoen en aan de achterkant staat een kanjer van een parasol die de zon belet de ramen te bereiken.
We waren met zijn allen al ruim vooraf gewaarschuwd. De hitte zou ondragelijk worden. Men moest voorzorgsmaatregelen nemen. Ga niet de straat op, blijf binnen (waar kennen wij dat toch van?). En dan de klapper: hoe komt dat nou, die hitte? Wel, door de klimaatverandering natuurlijk! De nieuwe angstzaaierij -woorden: ‘CO2’, ‘stikstof’ (vooral die!) ‘opwarming aarde’, ‘klimaat-ellende’, ‘rampzalige gevolgen’.
Toen ik geboren werd, was het ook al loeiheet, dat was in 1956, in september. Van mijn jeugd herinner ik mij ook warme zomerdagen. Soms was er een tropenrooster, dan hoefden we niet naar school. En wie even de moeite neemt op te zoeken hoe het ook alweer in de afgelopen eeuw met het weer gesteld was, stuit op overzichtjes die helemaal geen ander beeld laten zien dan nu. Dat geldt voor storm, voor koude, voor hitte, voor alles eigenlijk.
Het is dus warm en we blijven in huis. Want buiten is het inderdaad niet te harden. Ruby, onze hond, moest van ons ook naar binnen. Zij lag te baden in de zonneschijn, begreep niet waar we zo moeilijk over deden. Ik heb toch een hele dikke vacht? Die kan wel wat hebben, dus ook hete zonnestralen.
We maken pesto en groentesoep, allemaal met ingrediënten uit de moestuin. We lezen, we drinken, we eten, we lachen, we praten. Ik weet het, het is vakantie, we hoeven er niet uit, niet te werken. En dan is het helemaal niet erg, zo’n hot hotter hotst-dag. Ik dacht ‘kom, laat ik eens een column schrijven. Over vandaag. Over de hitte.’
Daar is ‘ie dan. Klaar.