“Ja, je gelooft het niet maar het is echt waar hoor. Het was ook een Rotterdammer, dat kon je goed horen. Meid, ik wist niet wat me overkwam, attenooie. Zit ik daar op dat bankie in het bos* aan de boulevard, te wachten op Willem. Pleuris, dacht ik, nou gaan we samen eten, en ik heb nu al pijn in mijn donder van dat gerommel daarbinnen. Ik keek om me heen want ik wilde er wel eentje laten vliegen. Een paar bankies verder zat een vent, een zwerverstype, een rooie. Hij had me een baard joh, en van die borstelige wenkbrauwen. Hij zag er goor uit, ongewassen kleren, ik kon ‘m gelukkig niet ruiken maar hij stinkt vast, zei ik tegen mezelf. Hij zat zoals mannen vaak zitten weetjewel, met die ene poot over de andere, handen in z’n gore nek en af en toe was ‘ie een beetje voor zich uit aan het lullen.
Nou, daar hoefde ik me niet voor in te houden, die dronkaard had toch niets door. Meid, toen liet ik ‘m gaan en was ‘ie verdomme toch goed te horen zeg. Ik een beetje lachen in mezelf, blij dat er niemand anders was. Hoor ik ineens die zwerver bulderen: “Zoooo!! Dat WAS me een scheet! Ja, laat maar kommen! Laat maar kommen. Los die handel!”
Daarbij bleef ‘ie strak voor zich uitkijken, met dat been en die handen in die nek. Alsof hij het tegen de hemel had.
Nou meid, je begrijpt, ik ging toch een beetje door de grond maar ik speelde de grote onschuld. Ik vond het grandioos van ‘m dat hij me niet aankeek. Alhoewel die studentenpikkies die net langs liepen wel naar mij wezen. En toen die voorbij waren en die gozer met die baard weer stilviel, dacht ik verdomd, hij heeft nog gelijk ook. Ik laat het voortaan allemaal kommen. Dat stomme loslaten, waar iedereen altijd maar over zit te zeiken, is misschien zo gek nog niet. Nee toch, ja dan?”
*De eerste versie van dit verhaal werd gepubliceerd in het zomernummer 2018 van het kwartaalmagazine Vruchtbare Aarde. Dit is de Rotterdamse versie, omdat het zich afspeelt in het Kralingse Bos. Overigens, het is een waar gebeurd verhaal.