Hij kwam mij iets te dichtbij. Hygiëne was de 17e eeuwse mens vreemd, blijkbaar.
Wist hij soms wat er daarnet in mijn hoofd omging of was mijn afkeer duidelijk zichtbaar? Want voordat ik het wist had hij iets van zijn nachtkastje gegrist en was hij zich rijkelijk aan het besprenkelen. “Rozenwater”, verduidelijkte hij, terwijl hij de Geoffrey de flacon aanreikte. Die man was toch altijd binnen handbereik.
Ik had niet zo’n zin om in te gaan op dat kusje. Het leek mij een goed alternatief mijn rechterhand aan te bieden, zodat hij die vluchtig met zijn lippen kon beroeren. Dit was immers een gebruik uit zijn tijd dat ik diende te respecteren.
Met de vanzelfsprekendheid een koning aangeboren, ging hij daar op in. Had hij dát soms bedoeld met ‘kusje’?
Nu wist ik mij even geen raad en als ik mijn verlegenheid wil verbergen kan ik soms een beetje raar uit de hoek komen.
“Zeg, Willem III van Oranje, hoe was het eigenlijk om naast dat stadhouderschap koning te zijn van Engeland, Ierland en Schotland?” Ik begon gelijk maar met tutoyeren, nu hij mij dat afgesmeekt had.
Maar voordat Willem kon antwoorden, kreeg hij opnieuw een hoestbui.
“Excuse me,” piepte hij benauwd in het Engels. “Mijn astma speelt wederom op”, verontschuldigde hij zich toen hij weer wat adem had om te spreken.
“Misschien moet je het ‘s een beetje meer luchten. Het stikt hier van de schimmels,” kwam ik met mijn eigentijdse advies.
“Pardon?”
“Wat was je beroemd, Willem, schakelde ik snel terug naar het onderwerp. “En ook wel berucht heb ik begrepen, door die eeuwige rivaliteit met Lodewijk. Je had het zo alles bij elkaar gigantisch druk, lijkt mij. Ik heb thuis het een en ander nageplozen. Macht was toen geen vies woord, en nu nog steeds niet trouwens. Het was jij toch die je wilde ontdoen van de De Witjes omdat ze je te lastig werden?”
“Ik weet niet waar je het over hebt, Alice.”
Hij deed alsof hij van de prins geen kwaad wist. Hij wierp zichzelf terug in de kussens en gooide de sprei over zijn benen. In plaats van antwoord te geven op mijn vraag, rinkelde hij met de bel. Ik weet niet waar Geoffrey zich ophield in dat grote kasteel, maar hij was binnen een paar minuten ter plaatse.
“Dat treft, majesteit! Ik wilde u er net van verwittigen dat uw bezoek is gearriveerd.” Hij liep op Willem toe en fluisterde iets vanachter zijn hand. Discretie was blijkbaar nodig in deze.
“Amazing! Laat haar maar binnen.”
Toen zijn lakei de deur had gesloten pakte Willem de draad van het gesprek op zijn manier weer op.
“Je moet weten, Alice, dat het mij helemaal niet meer interesseert, roem en macht. De laatste eeuwen heb ik alles zo langdurig kunnen relativeren dat er niets meer van overgebleven is.”
“O ja? Ik dacht er altijd al zo over. Aan macht heeft niemand iets. Maar nu dat boek over de vergulde zwarte hand. Ik ken wel de scheerspulletjes van de Vergulde Hand, maar een vergulde zwarte hand, dat klinkt duister.”
“Scheerspulletjes? Het ís ook duister. Daarom moet ik het je niet vertellen. Voor je eigen bestwil.”
“Ook goed.”
Het was een truc van mij. Meestal ging de ander er dan snel toe over alles uit de doeken te doen over het onderwerp, tot in de kleinste details. Dit gold niet voor de koning-stadhouder want zijn reactie op mijn ‘ook goed’ was een “Fijn, dat is een pak van m’n hart.” Daarmee was de kous af.
Ik schrok op toen met veel kabaal de deur openzwaaide en Willem uitriep: “Chère! Vous êtes là? Où étais-tu tout le temps?!”
Hij wenkte mij.
“Alice, je bent vast en zeker klaar met je interview. Mag ik je voorstellen aan Madam Elizabeth Villiers?”
Er vloog een temperamentvolle vrouw naar binnen, gekleed in een smaragdgroene robe. Vrolijk loensend maakte zij haar entree en liep recht op mij af. De lakei had haar ingelicht, begreep ik. Ik herinnerde mij de gebruiken, stond haastig op en maakte een buiging met een vaag knievalletje erbij.
“Madame Villiers.”
“Alice.”
“Alice hoe?”
“Alice, gewoon Alice.”
“Alice Gewoon. Bon.’
Ze richtte zich tot Willem, die zich uit het bed had gehesen en op haar toeliep.
“Blij je weer te zien. Het lijkt een eeuwigheid geleden dat je hier was.” Hij trok Elizabeth naar zich toe.
‘Kan kloppen’, bevestigde ze terwijl ze hem zachtjes van haar afduwde.
“Misschien een jaartje of honderd. Ik heb geen idee meer van tijd. Jij wel, dan?”
“Vaag. Op een eeuw moeten we maar niet meer kijken, vind je niet?”
“Ik moet trouwens direct weer gaan,” verontschuldigde zij zich.
“Ach nee, Betty, blijf! Dan kan je Alice beter leren kennen. En daarna kunnen we even samen een uiltje knappen.”
Er was iets spottends in Elizabeths lach.
“Ik ben hier alleen om dit te brengen,” legde ze uit en overhandigde hem een pakketje.
“Garde-le soigneus ment,*” drukte ze hem op het hart. “Je te verrai au siècle prochain. Au revoir Willem, au revoir madame!”**
Terwijl we samen het na-rammelen van de deur gadesloegen suggereerde ik: “Je minnares?”
* Bewaar het zorgvuldig. ** Ik zie je in de volgende eeuw. Tot ziens, Willem. Vaarwel, mevrouw Ali